klik op de witte balken om een nieuw blad te openen

Present Simple

 

Deze tijd heeft dezelfde vorm als het hele werkwoord (infinitive)

Alleen bij he, she en it krijg je een extra -s

Bij gewoontes, feiten en als je niet aan een bepaalde tijd denkt

My mother always cooks great dinners.

Present Continuous

 

De present continuous is altijd :  een vorm van BE + -ing

Je gebruikt deze vorm meestal om aan te geven dat iets NU bezig is

maar ook als je iets van plan bent of om ergernis uit te drukken

Please don't make so much noise. I'm working.

 

Past Simple

 

Bij deze tijd zet je -ed achter het hele werkwoord (infinitive)

Bij onregelmatige werkwoorden kies je het tweede rijtje

Je gebruikt deze tijd als iets tot het verleden behoort (IS AFGELOPEN) Deze tijd is verplicht als er een bepaling in de zin staat die het verleden aangeeft

He lived in this house when he was young.

Past Continuous

 

De past continuous is altijd :  een vorm van BE + -ing

Je gebruikt deze vorm om aan te geven dat iets

IN HET VERLEDEN gedurende enige tijd bezig was

He was walking in the park when it started raining.

Present Perfect

 

De present perfect is altijd : HAVE/HAS + voltooid deelwoord

Als we praten over iets wat in het verleden is begonnen maar nu nog steeds bezig is

iets is pas geleden gebeurd maar is NU van belang

My uncle has been ill for three weeks. (present perfect = hij is NU nog ziek)

Present Perfect Continuous

 

 HAVE/HAS + BEEN + -ING

Je gebruikt de present perfect continuous om een activiteit

aan te geven die net is gestopt. Er is een direct verband met het NU

Paul is very tired. He's been working very hard. (he's tired now)

Past Perfect

 

HAD + voltooid deelwoord

Als iets op een bepaald moment in het verleden nog bezig was

We had lived here for 5 years when the war started

Met een past perfect geef je aan welke gebeurtenis eerst plaatsvond

When we got home last night, we found that somebody had broken into the flat.

Past Perfect Continuous

 

 

HAD + BEEN + -ING

Je gebruikt de past perfect continuous om een activiteit aan

te geven die gebeurde voor een bepaald punt in het verleden

We had been playing for about half an hour when it started to rain very heavily.

 

Future

 

de meest voorkomende manieren om toekomst aan te geven zijn:

will: We will meet again soon.

be going to: I think it's going to rain.

present continuous: We're having a big party next week.

present simple: Our bus leaves at 7.15